Verwekker
Streptococcus pneumoniae
Epidemiologie
Bepaalde groepen hebben een verhoogd risico op ernstige pneumokokkeninfecties:
- Patienten met een functionele of anatomische asplenie, zoals sikkelcelanemie of splenectomie
- Immuuncompetente patiënten met een chronische cardiovasculaire aandoening (o.a. decompensatio cordis of cardiomyopathie), chronische longaandoening (o.a. COPD of emfyseem), chronische leveraandoening (o.a. cirrhose), diabetes mellitus, chronisch liquorlek (recidiverende meningitis).
- Immuungecompromiteerde patiënten (immuundeficiënties, HIV, leukemie, ziekte van Hodgkin, lymfoom, multipele myeloom, hoge dosis steroïden, orgaan- of beenmergtransplantatie, chronisch nierfalen of nefrotisch syndroom.
Complicaties
Functionele of anatomische asplenie verhoogt het risico op fulminant verlopende invasieve infecties met gekapselde bacteriën (Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae, Neisseria meningitides en Capnocytophaga canimorsus). De incidentie van deze ernstige infecties wordt geschat op 1 op 500 per jaar, gedurende een heel leven is het cumulatief risico 1 op 15-20. Meer dan de helft van de infecties ontstaan in de eerste twee jaar van functieverlies van de milt.
Serologie
Alle kinderen die na 1 maart 2011 zijn geboren worden volgens het Rijksvaccinatieprogramma gevaccineerd met het pneumokokken-conjugaatvaccin SYNFLORIX®. Dit 10-valente vaccin bevat aan dragereiwit geconjugeerde polysacchariden van de serotypen 1, 4, 5, 6B, 7F, 9V, 14, 18C, 19F en 23F. Bepaling van deze serotypen is van belang voor beoordeling van de respons op pneumokokken polysaccharide vaccinaties in het kader van immuundeficiëntie screening, zowel als voor het bepalen van beschermende titers IgG antistoffen:
- Vijf serotypen 6B, 9V, 14, 19F en 23F die gemeenschappelijk voorkomen in de conjugaatvaccins Prevenar-7®, Prevenar-13® en SYNFLORIX®.
- Vier serotypen 8, 15B, 20 en 33F die niet voorkomen in bovengenoemde pneumokokken conjugaat vaccins, maar wel in het 23-valente polysaccchariden vaccin PNEUMUNE®/PNEUMOVAX®. De laatstgenoemde vaccins worden gebruikt in het kader van immuundeficiëntie screening in reeds met SYNFLORIX® of Prevenar-gevaccineerde patiënten.
Indicaties
1. Immuundeficiëntie screening. Monsters insturen vóór en 4 weken na PNEUMUNE23®/ PNEUMOVAX®
2. Studies. Voor het uitvoeren van de LUMINEX bepaling voor studie doeleinden kunt u contact opnemen met de dienstdoende medisch immunoloog / arts-microbioloog.
Aanvraagprocedure en rapportage
Op het aanvraagformulier onder “Polysaccharide Antistoffen” het vakje “Pneumokokken” aankruisen. Binnen 3 weken ontvangt u een rapportage (IgG titer in microgram per ml per serotype) plus interpretatie.
Interpretatie
De respons op pneumokokken vaccinatie en vaccinatie-booster wordt beoordeeld o.b.v. leeftijd en vaccinatie geschiedenis, en moet 4 (3-6) weken na de laatste (booster) vaccinatie worden uitgevoerd.
Leeftijd <1 jaar:
Indien de primaire vaccinatie serie (3 maal Synflorix) uit het Rijks Vaccinatie Programma is uitgevoerd, moeten ten minste 4 van de 5 vaccin-serotypen (6B, 9V, 14, 19F of 23F) een IgG titer hebben van >0,35 µg/ml.
Leeftijd 1 jaar of ouder:
Indien een booster-vaccinatie (4e) met Synflorix wordt gegeven, moet 1 maand na deze vaccinatie ten minste 4 van de 5 voorkomende serotypen (6B, 9V, 14, 19F of 23F) een titer hebben van 1,0 µg/ml of meer.
Leeftijd 3 jaar of ouder en tevoren met Prevenar-7 of Synflorix gevaccineerd:
Indien een patiënt ouder dan 3 jaar, die tevoren is gevaccineerd met Prevenar-7 of Synflorix, wordt gevaccineerd met het 23-valente vaccin (Pneu-23) moet de IgG respons op polysaccharideantigenen na vaccinatie worden beoordeeld aan de hand van de ongeconjugeerde serotypen 8, 15B, 20 en 33F:
Voor patiënten <6 jaar moeten 2 of meer van bovengenoemde serotypen een waarde hebben van 1,0 µg/ml of meer.
Voor patiënten van 6 jaar of ouder moeten 3 van bovengenoemde serotypen een waarde hebben van 1,0 µg/ml of meer.
Leeftijd >3 jaar en patiënt is niet eerder met Prevenar-7 of Synflorix gevaccineerd:
Indien een patiënt ouder dan 3 jaar, die niet eerder is gevaccineerd met Prevenar-7 of Synflorix, wordt gevaccineerd met het 23-valente vaccin (Pneu-23) moet de IgG respons op polysaccharideantigenen worden beoordeeld aan de hand van alle 9 gemeten serotypen:
Voor patiënten <6 jaar moeten 5 of meer van de gemeten antistoftiters een waarde hebben van 1,0 µg/ml of meer.
Voor patiënten van 6 jaar of ouder moeten 7 of meer van de gemeten antistoftiters een waarde hebben van 1,0 µg/ml of meer.
Vaccins
De bescherming tegen pneumokokken berust op de vorming van typespecifieke antistoffen tegen de kapselpolysacchariden van de pneumokok. Door directe stimulatie van B-lymfocyten worden antistoffen tegen polysacchariden gevormd, zonder hulp van T-lymfocyten. Er ontstaat dus geen immunologisch geheugen. Jonge kinderen zijn nog niet goed in staat om antistoffen te vormen tegen polysaccharideantigenen. Er zijn twee soorten pneumokokkenvaccins beschikbaar.
Polysaccharidevaccin |
- polysacchariden van 23 serotypen van S. pneumoniae, dekt circa 80-90% van de voorkomende stammen |
Conjungaatvaccin |
- gebruik bij kinderen < 2 jaar |
Vaccinatie met conjungaatvaccin bij volwassenen leidt niet tot een betere antistofrespons bij volwassenen dan vaccinatie met polysaccharidevaccin.
Antistofrespons
De antistofrespons tegen de verschillende serotypen in het vaccin wisselt tussen verschillende patiëntengroepen:
- meer dan 80% van gezonde jonge volwassen ontwikkelt in twee tot drie weken een antistofrespons
- ouderen boven de 65, patiënten met COPD of insulineafhankelijke diabetici hebben een adequate antistofrespons, maar de antistoftiters zijn gemiddeld lager en dalen sneller
- na splenectomie is er in de regel nog een goede antistofrespons
- bij immuungecompromitteerde patiënten valt de antistofproductie tegen, de bescherming is matig tot slecht (20%)
Patiënten die een splenectomie hebben ondergaan als gevolg van trauma (en verder gezond zijn), maken veel beter antistoffen aan dan splenectomie-patiënten met een maligniteit (b.v. Morbus Hodgkin). Bij deze laatste categorie kan de vaccinatie het best preoperatief of anders tien dagen vóór de bestraling of chemotherapie plaatsvinden. De mate en de duur van de bescherming is ook afhankelijk van de leeftijd: hoe ouder de patiënt hoe minder en hoe korter de bescherming.
Bescherming na pneumokokkenvaccinatie
LEEFTIJD BESCHERMING NA VACCINATIE (IN PERCENTAGES)
binnen 3 jaar na 3-5 jaar na meer dan 5 jaar
< 55 jaar 93 89 85
55-64 jaar 88 82 75
65-74 jaar 80 71 58
75-84 jaar 67 53 32
> 85 jaar 46 22 13
Indicaties
Alle immuuncompetente patiënten zonder milt vaccineren we tegen pneumokokken en revaccineren we na vijf jaar.
Polyvalente pneumococcenvaccin
Bij de onderstaande patiëntengroepen is bescherming door het polyvalente pneumokokkenvaccin aangetoond. Pneumokokkenvaccinatie dient sterk te worden overwogen:
- diabetes mellitus
- coronairlijden
- decompensatio cordis
- patiënten met COPD
- splenectomiepatiënten
- non-Hodgkin lymfoom
- immuuncompetente personen > 65 jaar
- HIV-seropositieven
Uitvoering
Polyvalent pneumokokkenvaccin, eenmalig 0,5 ml im, bij voorkeur in de m. deltoideus of lateraal halverwege de dij. Revaccinatie na 5 jaar. Revaccinatie binnen 3 jaar wordt ontraden.
Betaling kosten
Volgens de Regeling Farmaceutische Hulp 1993 heeft de verzekerde slechts recht op verstrekking van pneumokokkenvaccin als het gaat om:
- een patiënt met M. Hodgkin waarbij splenectomie is verricht
- een patiënt met M. Hodgkin die een behandeling met oncolytica zal ondergaan, ongeacht of de milt aanwezig is
- een patiënt met een marginale longfunctie (maximaal ademminuutvolume < 20 liter)
- een patiënt met levercirrose
- een patiënt met recidiverende meningitis na schedelletsel
Conjugaatvaccin
Voor kinderen die geboren zijn vanaf 1 april 2006 is het vaccin toegevoegd aan het rijksvaccinatieprogramma. Schema: vier doses op de leeftijd van 2, 3, 4 en 11 maanden.