Verwekker
Het influenzavirus is een RNA virus dat behoort tot de Orthomyxoviridae. Het virus komt voor bij zowel mensen als dieren. Voor de mens zijn type-A en type-B relevant. Het influenzavirus type A is opgebouwd uit meerdere eiwitten, waarbij de hemagglutinine (H), het neuraminidase (N) en het M2-ionkanaaleiwit voor de volksgezondheid en de typering van belang zijn. Op basis van de eerste twee eiwitten kan het influenzavirus type-A ingedeeld worden in de diverse subtypen, zoals o.a. voorkomend zijn H1N1, H3N2 en H2N2. Soms kan een aviair influenzavirus (wat voorkomt bij bijvoorbeeld pluimvee) een infectie geven bij de mens. Deze aviaire vormen van het influenzavirus type-A (beter bekend als “vogelgriep” of “vogelpest”)behoren tot de subtypen die zich niet gemakkelijk verspreiden bij mensen zoals H5N1 en H7N7. Van het influenza type-B komen twee subtypen voor, de Victoria/2/87-lineage en de Yamagata/16/88-lineage. Op basis van het ziektebeeld is geen goed onderscheid te maken tussen type-A en type-B.
Vervanging van het ene door het andere subtype van het type A-influenzavirus, waarbij het Hemaglutinine en soms ook het Neuraminidase sprongsgewijze verandert, noemen we antigene shift en kan gepaard gaan met een influenzapandemie omdat niemand immuun is. Daarnaast ondergaan H en N frequent kleine cumulatieve antigene veranderingen. Binnen 1 tot 5 jaar ontstaat daardoor telkens weer een nieuwe antigene virusvariant. Dit verschijnsel van de zogenaamde antigene drift is, evenals de antigene shift, typisch voor het influenzavirus en komt ook bij het type B-influenzavirus voor.
Epidemiologie
Jaarlijks wordt geschat dat ca 5-10% van de volwassenen wereldwijd wordt besmet met een influenzavirus. Bij kinderen ligt dit percentage nog 2 tot 3 maal hoger. Influenza treedt vaak seizoensgebonden op. Op het noordelijk halfrond vinden de meeste infecties plaats tussen november en april en op het zuidelijk halfrond tussen april en november. In tropische gebieden is influenza vaak aanwezig gedurende het gehele jaar en ziektegevallen worden daar dus onafhankelijk van het seizoen gezien. Per jaar kan variatie zijn in duur en ernst van het influenzaseizoen, deels afhankelijk van het circulerende influenzatype en/of subtype en of het vaccin bescherming biedt tegen het irculerende type. Tevens kunnen er door antigene drift soms influenza pandemieën voorkomen, zoals de Spaanse griep (in 1918) en de (Mexicaanse) vgriep (in 2009). Infecties met aviaire influenza zijn bij mensen zeldzaam en worden met name gerapporteerd in Oost-Azië en Afrika. Zeldzame casus bij personen na intensief en/of langdurig contact met besmette dieren of dierlijke producten zijn gerapporteerd, maar worden binnen Europa weinig vastgesteld.
Incubatietijd
De incubatieperiode is 1 tot 5 dagen (meestal 3-4 dagen).
Ziektebeeld
Het influenzavirus is bekend als de verwekker van de griep en geeft de bekende symptomen zoals hoesten, niezen, neusverkoudenheid, keelpijn, malaise, spierpijn en hoofdpijn, vaak samengaand met koorts. Vrij kenmerkend is een acuut begin. Bij ouderen en patiënten met een verminderde afweer kunnen soms kenmerkende verschijnselen minder op de voorgrond staan en gaan de klachten vaker gepaard met diarree.
Complicaties
Bij gezonde kinderen en (jong) volwassenen verloopt de ziekte meestal ongecompliceerd en treedt na 2 tot 6 dagen vaak al een daling op van de koorts en is er na 1 tot 3 weken vaak volledig herstel. Belangrijke en meest voorkomende complicaties zijn secundaire bacteriële infecties, zoals otitis media en pneumonie. Bij ouderen (>60 jaar) en kwetsbare patiënten is er een verhoogd risico op complicaties en ligt daardoor de mortaliteit ook hoger. Hoewel het aantal overledenen kan wisselen per influenzaseizoen, zijn er in Nederland jaarlijks gemiddeld 1400 tot 2700 sterfgevallen.
Moleculaire diagnostiek
De diagnostiek voor influenza bestaat vooral uit het verrichten PCR op respiratoire materialen. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van een keeluitstrijk of nasofarynxuitstrijk (Eswab, roze of oranje dop), of van een sputum of bronchoalveolaire spoeling. De influenza PCR wordt iedere werkdag verricht. Indien behandeling met antivirale middelen overwogen wordt (bijvoorbeeld bij een uitbraak in het verpleeghuis of bij ziekenhuisopname) is het mogelijk om een moleculaire sneltest voor influenza in te zetten. Vooraf overleg met de arts-microbioloog is dan wel gewenst. Zowel de influenza PCR als de sneltest maken onderscheid in de typen A en B. Verdere subtypering is meestal niet van klinische betekenis. Indien er in het zeldzame geval gedacht wordt aan een aviaire influenzacasus wordt u verzocht eerst contact op te nemen met de arts-microbioloog, zodat eventueel gerichte diagnostiek kan worden ingezet.
Serologie
In zeldzame gevallen kan gebruik gemaakt worden van serologische diagnostiek. Detectie van antistoffen voor de laboratoriumdiagnose van influenza is van weinig betekenis voor de individuele patiëntenzorg, omdat een gepaard serum met 2-3 weken tussentijd nodig is voor een betrouwbare diagnose, terwijl bij een natuurlijk beloop van de infectie op het tijdstip van afname van het tweede monster de patiënt doorgaans al genezen is. Bij voorkeur PCR gebruiken, zeker in de acute fase.
Meldingsplicht
Voor de humane influenzavirussen bestaat er geen meldingsplicht voor behandelend artsen. Voor de zeldzamere aviaire influenzavirussen bestaat een meldingsplicht type B1 (zie LCI).
Behandeling
Behandeling van eerstelijns patiënten beperkt zich voornamelijk in symptoomverlichtende therapie. Bij koorts en/of spierpijn kan gebruik worden gemaakt van koorts/pijnverlagende middelen, zoals paracetamol. Eventueel kunnen hoestverlichtende middelen of neusdruppels gegeven worden om symptomen te verlichten. Verder kan voldoende vocht- en voedselinname en het bekorten van bedlegerigheid bijdragen aan herstel.
Therapie met antivirale middelen kan overwogen worden bij patiënten met een zeer hoog risico op complicaties, die bewezen of vermoedelijk influenza hebben, zoals bewoners van verpleeghuizen en immuungecompromitteerden. Bij ziekenhuisopname kan bij bewezen influenza gestart worden met antivirale therapie (oseltamivir, zie swabid influenza therapie), indien de klachten van patiënt binnen 48 uur zijn ontstaan. Bij kwetsbare patiënten (oa IC patiënten, patiënten met IC min beleid zoals COPD Gold 3-4 en immuun gecompromitteerde patiënten) met bewezen influenza kan ook na 48 uur nog met behandeling gestart worden.
Link naar therapie advies in Regionaal Formularium
Profylaxe
Postexpositieprofylaxe kan met name overwogen worden bij blootstelling van een persoon met een hoog risico op complicaties na een influenzavirusinfectie , ongeacht of deze persoon gevaccineerd is of niet, aan een persoon met een influenzavirusinfectie in bijvoorbeeld het gezin (oseltamivir, zie swabid influenza profylaxe).
Link naar profylaxe advies lokale antibiotica formularia:
Antibiotica formularium Rijnstate, Slingeland en SKB
Antibiotica formularium ZGV en ZRT
Immunisatie
De belangrijkste methode van landelijke influenzapreventie is de jaarlijkse vrijwillige vaccinatie van groepen met een hoog risico op complicaties na een influenzavirusinfectie. Tevens worden de meeste zorgmedewerkers jaarlijks opgeroepen voor een vrijwillige vaccinatie. Het vaccin bevat geen levend virus maar eiwitten van het virusoppervlak (hemagglutinine en neuraminidase) van influenza A- en B-virusstammen waarvan op basis van wereldwijde surveillancegegevens wordt verwacht dat ze het betreffende seizoen gaan circuleren. Jaarlijks heeft het vaccin dan ook een andere samenstelling. Hoewel het vaccin niet volledig de influenza kan voorkomen, heeft het vaccineren van bepaalde groepen wel een voordelig effect op de algehele volksgezondheid en specifiek ook voor de risicogroepen. Tevens verlaagt de vaccinatie van zorgmedewerkers de kans op een influenza-achtig ziektebeeld, waardoor eventuele verspreiding op patiënten beperkter zou kunnen zijn, en vermindert het vaccin tevens het aantal dagen werkverzuim.
Voor verdere informatie over influenzavaccinatie verwijzen we u naar de volgende websites:
Preventie
De mogelijkheden om preventieve maatregelen te nemen tijdens het influenzaseizoen zijn buiten zorginstellingen beperkt. Algemene maatregelen bestaan uit het voorkómen van besmetting door oa goede nies/hoesthygiëne en handhygiëne (meerdere malen handenwassen, vooral na mogelijke blootstelling). De besmettelijke periode is voor volwassenen 3-5 dagen vanaf het begin van symptomen en tot 7 dagen voor jonge kinderen. Bij verminderde afweer kan de uitscheiding echter verlengd zijn.
Binnen zorginstellingen, zoals het ziekenhuis of verpleeghuis, kunnen uitgebreidere preventieve maatregelen (oa isolatiemaatregelen) genomen worden om verspreiding binnen een instelling te voorkomen. Voor verdere informatie hierover verwijzen we u naar het desbetreffende infectiepreventie protocol van de instelling.
Monitoring
Binnen Nederland wordt de verspreiding van influenzavirussen via verschillende methoden gemonitord. Via virologische weekstaten worden eenmaal per week door 21 laboratoria de aantallen virusinfecties, waaronder influenza, gemeld aan het RIVM. Tevens verzorgt het Nivel tijdens het influenzaseizoen een surveillance onder 40 huisartsenpraktijkenverspreid door Nederland.
Tenslotte zijn er ook nog online websites waar patiënten griepklachten kunnen vermelden, echter deze websites zijn niet aan de overheid verbonden.
- https://www.rivm.nl/virologische-weekstaten
- https://www.nivel.nl/nl/nivel-zorgregistraties-eerste-lijn/actuele-weekcijfers-griep-en-andere-aandoeningen-surveillance
Handige/interessante websites: